Sta je regelmatig in contact met Spanjaarden? Of vind je Spaans gewoon een mooie taal? Dan kunnen wij ons goed voorstellen dat jij je deze taal eigen wilt maken. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan, want Spaans is geen makkelijke taal. Allereerst moet je een goed ontwikkelde Spaanse woordenschat hebben om je in deze taal te kunnen redden. Hier blijft het niet bij, want je moet ook de Spaanse grammatica onder de knie hebben. Om jou hier een handje bij te helpen, staat deze pagina volledig in het teken van de Spaanse woordenschat en grammatica.

Zinsbouw in het Spaans

Net als in de meeste andere talen is ook in het Spaans de zinsbouw ontzettend belangrijk. Als je zinnen op een goede manier samenstelt word je niet alleen beter begrepen, maar voorkom je ook dat de betekenis van het woord verandert. Benieuwd hoe je zinnen in het Spaans opbouwt? Hieronder besteden we aandacht aan de structuur, woordvolgorde, het bijvoeglijk naamwoord, vergelijkingen en de lijdende vorm. Wanneer je dit doorleest, wordt het een stuk duidelijker hoe de zinsbouw in het Spaans in elkaar zit.

Structuur

Omdat Spaans een lastige taal is, denken veel mensen dat het opstellen van zinnen ingewikkeld is. Dit gevoel wordt waarschijnlijk versterkt als je naar een Spaanse zin kijkt. Als je de taal niet kent, heb je geen idee wat de woorden betekenen. Bovendien weet je niet tot welke woordsoort ze behoren. Toch verschillen Spaanse zinnen qua structuur niet bijzonder veel van Nederlandse zinnen. In veel gevallen is de woordvolgorde vaak hetzelfde. Nu je dit weet, wordt het vast een stuk makkelijker om zelf Spaanse zinnen op te stellen.

Woordvolgorde

Hierboven haalden we al aan dat de woordvolgorde van Spaanse zinnen vaak hetzelfde is als die van Nederlandse zinnen. Verklarende zinnen in het Spaans beginnen bijvoorbeeld vrijwel altijd met het onderwerp. Na het onderwerp volgen het werkwoord en de rest van de zin. Kijk maar eens naar de onderstaande voorbeelden:

  • Nederlands
    Hij spreekt Spaans → onderwerp - werkwoord - rest van de zin
  • Spaans
    El habla español → onderwerp - werkwoord - rest van de zin

Het is overigens niet zo dat de woordvolgorde van Nederlandse en Spaanse zinnen altijd hetzelfde is. Qua woordvolgorde is het Spaans namelijk een stuk flexibeler dan het Nederlands. Zo kun je bepaalde zinnen bijvoorbeeld op verschillende manieren schrijven of uitspreken zonder dat de betekenis ervan verandert. De onderstaande voorbeelden maken dit duidelijk:

  • Miguel trabaja en el supermercado → onderwerp - werkwoord - rest van de zin
  • Trabaja Miguel en el supermercado → werkwoord - onderwerp - rest van de zin
  • En el supermercado trabaja Miguel → rest van de zin - werkwoord - onderwerp

In de bovenstaande zinnen worden telkens dezelfde woorden gebruikt, maar ze staan elke keer op een andere plek. Desondanks is de betekenis van iedere zin hetzelfde en zijn ze volgens de Spaanse grammatica alle drie correct. Dit is één van de redenen waarom veel Nederlanders de Spaanse zinsbouw als lastig beschouwen, want in het Nederlands kiezen we eigenlijk standaard voor de structuur van de eerste zin: onderwerp - werkwoord - rest van de zin.

Bijvoeglijk naamwoord

Nu je de basis van de Spaanse zinsbouw kent, wordt het tijd om een stapje verder te gaan. Net als Nederlandse zinnen kunnen Spaanse zinnen ook een bijvoeglijk naamwoord bevatten. Deze woordsoort zegt iets over een zelfstandig naamwoord. In het Nederlands staat het bijvoeglijk naamwoord altijd voor het zelfstandig naamwoord, maar in het Spaans komt hij er in de meeste gevallen juist achter. De zinnen in de onderstaande tabel maken het verschil duidelijk.

SpaansNederlands
la hermosa mujerde mooie vrouw
la camisa azulhet blauwe shirt
el chico dulcede lieve jongen

In het Spaans komt een bijvoeglijk naamwoord overigens niet altijd achter een zelfstandig naamwoord. Er zijn namelijk een aantal uitzonderingen. Wil je jouw waardering voor iets of iemand uitdrukken? Dan kun je dit versterken door het bijvoeglijk naamwoord voor het zelfstandig naamwoord te plaatsen. Ook als het bijvoeglijk naamwoord het zelfstandig naamwoord benadrukt, komt deze er altijd voor te staan. Dit geldt tot slot ook voor bijvoeglijke naamwoorden die bijvoorbeeld niet de kwaliteiten van iets of iemand beschrijven.

SpaansNederlands
una mujer hermosaeen prachtige vrouw
la deliciosa manzanade heerlijke appel
el mejor jugadorde beste speler

Vergelijkingen

Wanneer we in het Nederlands een vergelijking maken, wordt er vaak ‘-er’ of ‘-st’ achter een woord toegevoegd. Zo is het bijvoorbeeld ‘ik ben sterk’, maar ‘hij is sterker dan ik’. In het Engels en Duits gebeurt dit bijvoorbeeld, maar in het Spaans is dit niet het geval. Om een vergelijking te maken in deze taal, wordt het woordje más (meer) of menor (minder) voor het bijvoeglijk naamwoord geplaatst. Dit ziet er in de praktijk als volgt uit:

SpaansNederlands
más lentolangzamer
más fuertesterker
menos lentominder langzaam
menos fuerteminder sterk

Nu je weet hoe Spaanse vergelijkingen in elkaar zitten, kun je dit toepassen in de Spaanse zinsbouw. In het begin weet je misschien niet precies welke woordvolgorde je moet gebruiken, maar langzaam maar zeker wordt dit steeds duidelijker. Hieronder laten we in een aantal voorbeeldzinnen zien hoe je een vergelijking verwerkt in een Spaanse zin.

  • Roger es más fuerte que su hermano (Roger is sterker dan zijn broer).
  • Julia es menos lenta que Mike (Julia is minder langzaam dan Mike).

Lijdende vorm

Waar we in het Nederlands de bedrijvende vorm verkiezen boven de lijdende vorm, is dit in het Spaans niet het geval. In deze taal wordt de lijdende vorm het meest gebruikt, zowel in geschreven als gesproken taal. Het is alleen niet zo dat er slechts één soort lijdende vorm is in het Spaans, want er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende varianten. Om je hier wat meer inzicht in te geven, lichten we ze hieronder kort toe.

  1. Ser + voltooid deelwoord

    Deze vorm is het meest vergelijkbaar met de Nederlandse lijdende vorm. Er wordt namelijk een vorm van het werkwoord ‘ser’ (zijn) gebruikt in combinatie met een voltooid deelwoord. Wanneer de persoon die of het voorwerp dat het werkwoord ondergaat genoemd wordt, wordt het woordje ‘por’ toegevoegd.

    Mike fue traído por su padre (Mike is gebracht door zijn vader)

  2. Se

    Waar de eerste variant van de lijdende vorm bekend is bij Nederlanders, geldt dit in mindere mate voor deze tweede vorm. In het Nederlands komt deze variant namelijk niet voor. Spanjaarden gebruiken de lijdende vorm met ‘se’ om te generaliseren. Bij deze variant wordt het werkwoord altijd vervoegd in de derde persoon enkelvoud of meervoud.

    No se permiten los perros en le hotel (Honden zijn niet toegestaan in het hotel).

  3. Hay que

    Hoewel ook deze derde variant van de lijdende vorm in het Nederlands niet voorkomt, wordt er in het Spaans behoorlijk veel gebruik van gemaakt. De vertaling van ‘hay que’ is ‘iemand/men moet’. Hierna volgt altijd de infinitief van een werkwoord. Dit ziet er in de praktijk als volgt uit.

    Hay que estudiar para sacar buenas notas (Men moet studeren om goede cijfers te halen).

De woordsoorten in de Spaanse taal

Net als in het Nederlands, Engels, Frans en Duits kent ook de Spaanse taal woordsoorten. Als jij je mondeling en/of schriftelijk goed uit wilt drukken in deze taal, is het belangrijk dat je de Spaanse woordsoorten kent. Dit maakt het namelijk een stuk makkelijker om Spaanse zinnen te vormen. Benieuwd welke woordsoorten er in het Spaans voorkomen en welke woorden tot welke woordsoort gerekend worden? Wij hebben de belangrijkste Spaanse woordsoorten hieronder voor je op een rijtje gezet en lichten ze toe.

Lidwoorden

In het Nederlands is het vaak vrij makkelijk om te bepalen welk lidwoord er gebruikt wordt bij een zelfstandig naamwoord, maar in het Spaans is dit een stuk lastiger. Dit komt onder meer doordat mannelijke zelfstandig naamwoorden een ander lidwoord krijgen dan vrouwelijke zelfstandig naamwoorden. Ook de woordvorm - enkelvoud of meervoud - speelt een rol. In het Spaans wordt bovendien onderscheid gemaakt tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden. Hieronder staan we kort stil bij beide varianten en vind je tabellen met voorbeelden.

Bepaalde lidwoorden

De woorden ‘de’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden. Ze verwijzen naar een specifiek object.

Nederlands lidwoordSpaans lidwoordNederlands zelfstandig naamwoordSpaans zelfstandig naamwoord
mannelijk + enkelvoudhetelhet boekel libro
mannelijk + meervouddelosde boekenlos libros
vrouwelijk + enkelvouddelade appella manzana
vrouwelijk + meervouddelasde appelslas manzanas

Onbepaalde lidwoorden

Het woordje ‘een’ is een onbepaald lidwoord. Hiermee wordt niet naar een specifiek object verwezen, maar naar iets in het algemeen.

Nederlands lidwoordSpaans lidwoordNederlands zelfstandig naamwoordSpaans zelfstandig naamwoord
mannelijk + enkelvoudeenuneen boekun libro
mannelijk + meervoudeen paarunosde paar boekenunos libros
vrouwelijk + enkelvoudeenunade appeluna manzana
vrouwelijk + meervoudeen paarunaseen paar appelsunas manzanas

Zelfstandige naamwoorden

In de Spaanse taal worden zelfstandige naamwoorden gebruikt om personen, plaatsen en dingen aan te duiden. Een belangrijk verschil met Nederlandse zelfstandig naamwoorden is dat Spaanse zelfstandige naamwoorden alleen mannelijk óf vrouwelijk kunnen zijn. Onzijdige zelfstandige naamwoorden komen in deze taal niet voor.

Om te bepalen of een Spaans zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is, kun je naar het woord zelf of de uitgang ervan kijken. Zo zijn ‘jongen’ en ‘reu’ voorbeelden van mannelijke zelfstandig naamwoorden, terwijl ‘meisje’ en ‘teef’ altijd vrouwelijk zijn. Dit kun je onder meer zien aan het lidwoord dat ervoor staat. ‘El’, ‘los’, ‘un’ en ‘unos’ zijn lidwoorden die bij een mannelijk zelfstandig naamwoorden horen. Als er ‘la’, ‘las’, ‘una’ of ‘unas’ voor staat, gaat het om een vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

Twijfel je of een zelfstandig naamwoord in het Spaans mannelijk of vrouwelijk is? Dan kun je naar de uitgang van het woord kijken. Zo eindigen vrouwelijke zelfstandig naamwoorden vaak op ‘-a’, ‘-ción’, ‘-sion’, ‘-ad’ of ‘-ez’. Eindigt een zelfstandig naamwoord op ‘-o’, ‘-ma’ of een willekeurige medeklinker? Dan gaat het meestal om een mannelijk zelfstandig naamwoord.

Voornaamwoorden

Met voornaamwoorden wordt verwezen naar personen, dieren of dingen, zonder dat deze bij naam genoemd worden. Ze komen vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord. Een zin wordt hierdoor meestal een stuk korter, waardoor zowel het uitspreken als het schrijven ervan je minder tijd kost. In de Spaanse taal wordt onderscheid gemaakt tussen persoonlijke voornaamwoorden, lijdend voorwerp voornaamwoorden en meewerkend voorwerp voornaamwoorden. Hieronder volgt tekst en uitleg over iedere soort.

Persoonlijk voornaamwoord

Net als in de Nederlandse taal kent ook de Spaanse taal verschillende persoonlijke voornaamwoorden. Voordat we verder ingaan op het gebruik van deze woordsoort, zetten we ze eerst voor je op een rijtje.

  • ik: yo
  • jij: tú
  • hij/zij: él, ella
  • wij: nosotros, nosotras
  • jullie: vosotros, vosotras
  • zij (meervoud): ellos, ellas

In het Nederlands worden persoonlijke voornaamwoorden gebruikt om verwarring te voorkomen. Dit komt vooral doordat de meervoudsvorm van veel werkwoorden hetzelfde is: wij lopen, jullie lopen, zij lopen. In het Spaans is dit niet het geval, want in deze taal is iedere vervoegde werkwoordsvorm uniek. Vandaar dat het persoonlijk voornaamwoord in het Spaans vaak overbodig is, waardoor men hem meestal achterwege laat.

De zin ‘wij gaan naar het strand’ is letterlijk vertaald ‘nosotros vamos a la playa’ in het Spaans. Omdat het hier niet over een specifiek persoon gaat, wordt het persoonlijk voornaamwoord (nosotros) achterwege gelaten. Vandaar dat Spanjaarden vaak kortweg ‘vamos a la playa’ zeggen.

Lijdend voorwerp voornaamwoord

Spanjaarden gebruiken het lijdend voorwerp voornaamwoord om een zelfstandig naamwoord of een naam te vervangen. Dit zijn de lijdend voorwerp voornaamwoorden die in het Spaans voorkomen:

  • mij: me
  • jou: te
  • hem/haar: lo/la
  • ons: nos
  • jullie: os
  • hen: los, las
OrigineelMet lijdend voorwerp voornaamwoord
Ramon gooit de appels wegRamon gooit ze weg
Ramon tira las manzanasRamon los tira

Meewerkend voorwerp voornaamwoord

Tot slot kent de Spaanse taal ook nog het meewerkend voorwerp voornaamwoord. Dit is de persoon of het object waarvoor een actie wordt of is uitgevoerd. Hieronder zie je welke woorden tot deze groep voornaamwoorden gerekend worden.

  • aan mij: me
  • aan jou: te
  • aan hem, aan haar, aan het: le
  • aan ons: nos
  • aan jullie: os
  • aan hen: les

In de Nederlandse zin ‘Rafael geeft een hand aan hem’ is ‘aan hem’ het meewerkend voorwerp. Als je deze zin letterlijk vertaalt naar het Spaans kom je waarschijnlijk uit op ‘Rafael de la mano a él’. Dit is alleen geen gebruikelijke zin in het Spaans, want Spanjaarden gebruiken in plaats van ‘a él’ (aan hem) het meewerkend voorwerp voornaamwoord ‘le’. De juiste Spaanse vertaling is dus: ‘Rafael le da la mano’.

Werkwoorden

Wil je Spaans leren? Dan is het belangrijk om de verschillende werkwoorden te kennen. Hier houdt het niet bij op, want het is ook handig om te weten hoe je de meestgebruikte Spaanse werkwoorden vervoegt. Onderschat dit niet, want Spaanse werkwoorden vervoegen is geen makkelijke opgave. Dit komt vooral doordat werkwoorden voor iedere persoon en in elke tijd van vorm veranderen. We maken dit verschil duidelijk aan de hand van het werkwoord ‘eten’ (comer) in de tegenwoordige tijd.

Nederlands persoonlijk voornaamwoordwerkwoord etenSpaans persoonlijk voornaamwoordwerkwoord eten (Spaans)
ikeetyocomo
jijeetcomes
hij/zij/heteeté/ellacome
wijetennosotros/nosotrascomemos
jullieetenvosotros/vosotrascoméis
hunetenellos/ellascomen

Zoals je in de bovenstaande tabel kunt zien, wordt ‘eten’ in de tegenwoordige tijd in het Nederlands vervoegd als ‘eet’ of ‘eten’. In het Spaans wordt het werkwoord voor iedere ‘persoon’ op een andere manier vervoegd. Doordat dit bij nagenoeg alle Spaanse werkwoorden het geval is, kan het je behoorlijk veel tijd kosten om alle vervoegingen van de verschillende werkwoorden uit je hoofd te leren.

Heb je moeite met het vervoegen? Dan kun je naar de uitgang kijken. Bijna alle Spaanse werkwoorden eindigen namelijk op ‘-ar’, ‘-er’ of ‘-ir’. Als het om een regelmatig werkwoord gaat, wordt hij op dezelfde manier vervoegd als een ander regelmatig werkwoord met dezelfde uitgang. De stam - het deel van het werkwoord min ‘-ar’, ‘-er’ of ‘-ir’ - blijft constant hetzelfde, terwijl de uitgang afhangt van de persoon waar het om draait.

trabajar (werken)vender (verkopen)vivir (wonen)
yo (ik)trabajovendovivo
tú (jij)trabajasvendesvives
é/ella (hij/zij/het)trabajavendevive
nosotros/nosotras (wij)trabajamosvendemosvivimos
vosotros/vosotras (jullie)trabajáisvendéisvivís
ellos/ellas (hun)trabajanvendenviven

Hierboven hebben we ons alleen beperkt tot regelmatige werkwoorden, maar de Spaanse taal kent ook een aantal onregelmatige werkwoorden. Doordat deze werkwoorden niet volgens een ‘vast’ patroon vervoegd worden, leer je ze door te stampen. Voorbeelden van Spaanse onregelmatige werkwoorden zijn:

  • dar
  • estar
  • ser
  • ir
  • valer
  • poner
  • venir
  • haber
  • poder
  • sabel

Bijvoeglijke naamwoorden

Eerder op deze pagina las je al dat bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans vaak achter het zelfstandig naamwoord komen te staan. Dit is niet het enige verschil met het Nederlands, want in het Spaans komt een bijvoeglijk naamwoord altijd in aantal (enkelvoud of meervoud) en geslacht (mannelijk of vrouwelijk) overeen met het zelfstandig naamwoord. Zo is de vertaling van ‘een knappe man’ bijvoorbeeld ‘un hombre guapo’, terwijl de vertaling van ‘een knappe vrouw’ juist ‘una mujer guapa’ is.

In de Spaanse taal worden vier soorten bijvoeglijke naamwoorden onderscheiden. Hieronder lichten we ze alle vier toe en geven we voorbeelden.

  1. Regelmatige bijvoeglijke naamwoorden
    Eindigen op ‘-o’, ‘-a’, ‘-os’ of ‘-as’. Voorbeelden zijn: viejo (oud), blanco (wit) en corto (kort).
  2. Bijvoeglijke naamwoorden met meerdere vormen
    Eindigen op ‘-e’, ‘-ista’ of een medeklinker in het enkelvoud. De mannelijke en vrouwelijke vorm is hetzelfde, maar het aantal (enkelvoud of meervoud) verandert. Wil je een bijvoeglijk naamwoord in het enkelvoud omzetten naar het meervoud? Voeg dan een ‘-s’ toe als het woord op een onbeklemtoonde klinker eindigt en voeg ‘-es’ toe als het woord eindigt op een medeklinker of ‘-í’ of ‘-ú’. Voorbeelden zijn: inteligente/inteligentes en fácil/fáciles.
  3. Bijvoeglijke naamwoorden met een vrouwelijke vorm
    Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben in het Spaans een speciale vrouwelijke vorm. Dit is bijvoorbeeld het geval bij bijvoeglijke naamwoorden die de nationaliteit beschrijven waarbij de vrouwelijke vorm in het enkelvoud eindigt op een medeklinker. Deze bijvoeglijke naamwoorden krijgen ‘-a’ of ‘-as’ als uitgang. Dit geldt overigens ook voor bijvoeglijke naamwoorden die op ‘-dor’ eindigen. Voorbeelden zijn: española (Spaans), franceses (Frans) en trabajadores (harde werker).
  4. Bijvoeglijke naamwoorden met een verkorte vorm
    In de Spaanse taal zijn er bepaalde bijvoeglijke naamwoorden die hetzelfde functioneren als het onbepaalde lidwoord ‘un’. Als ze niet voorafgaan aan een mannelijk zelfstandig naamwoord, krijgen deze bijvoeglijke naamwoorden een speciale vorm. Voorbeelden zijn: primera, buenos, en algunas.

Bijwoorden

De functie van bijwoorden verschilt in het Spaans niet van de functie van bijwoorden in het Nederlands. Deze woordsoort geeft namelijk informatie over hoe, wanneer en/of waar de genoemde handeling in een zin plaatsvindt. Veel Spaanse bijwoorden eindigen op ‘-mente’, zoals ‘lentamente’, ‘felizmente’ en ‘rapidamente’. Toch zijn er ook bijwoorden die een andere uitgang hebben, zoals ‘ahora’, ‘bien’ en ‘poco’. Als je de laatstgenoemde bijwoorden wilt onthouden, moet je ze uit je hoofd leren. Hier gelden namelijk geen specifieke regels voor.

Net als in andere talen wordt er in het Spaans overigens ook onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bijwoorden. De Spaanse bijwoorden kunnen onderverdeeld worden in de volgende vijf categorieën:

  1. Bijwoorden van wijze
    Voorbeeld: conduce mal (zij rijdt slecht)
  2. Bijwoorden van graad
    Voorbeeld: está muy feliz (hij is heel blij)
  3. Bijwoorden met een standpunt
    Voorbeeld: evidentemente te quiere (zij houdt duidelijk van je)
  4. Bijwoorden van tijd
    Voorbeeld: mañana iremos a la playa (morgen gaan we naar het strand)
  5. Bijwoorden van plaats
    Voorbeeld: te veré alli (ik zal je daar zien)

Superlatieven

Als er een superlatief in een Spaanse zin staat, wordt de vergrotende of overtreffende trap gebruikt. Deze woordsoort kan verdeeld worden in twee categorieën, namelijk relatieve superlatieven en absolute superlatieven. Tot de eerste categorie behoren woorden die een zelfstandig naamwoord vergelijken met een grotere groep. Bij absolute superlatieven wordt er juist geen vergelijking gemaakt met een groter geheel. De onderstaande voorbeelden maken het verschil duidelijk

Relatief: es el estudiante más inteligente de la clase → hij is de slimste jongen in de klas.
Absoluut: es muy grande → hij is heel groot

Voorzetsels

Voorzetsels worden gebruikt om verbanden te leggen tussen onderdelen van een zin. Dit is niet alleen in het Nederlands het geval, maar ook in het Spaans. In deze taal worden niet alle voorzetsels even vaak gebruikt. Benieuwd wat de meestgebruikte Spaanse voorzetsels zijn? Wij hebben een lijstje voor je opgesteld.

  • a - naar, aan, in
  • ante - voor
  • bajo - onder
  • con - met
  • contra - tegen
  • de - van, vanuit, uit, met
  • desde - vanaf, sinds
  • durante - tijdens, gedurende
  • en - in, op, te
  • entre - tussen, onder
  • excepto - behalve
  • hacia - naar, tegen
  • hasta - tot, zelfs
  • para - voor, naar, om te
  • por - voor, bij, door, per
  • según - volgens
  • sin - zonder, zonder dat, geen
  • sobre - op, over
  • tras - achter

Voegwoorden

Om woorden en zinnen met elkaar te verbinden, maken Spanjaarden gebruik van voegwoorden. Wil jij je Spaanse uitspraak verbeteren of jezelf beter uit kunnen drukken in geschreven Spaans? Dan is het belangrijk dat je belangrijkste Spaanse voegwoorden kent. Daarom hebben wij de belangrijkste hieronder voor je op een rijtje gezet.

  • que - dat, die, dan
  • y - en
  • o - of
  • como - (zo)als
  • si - als, of
  • pero - maar
  • porque - omdat
  • cuando - wanneer
  • donde - waar
  • aunque - ondanks, (al)hoewel
  • sino - maar (liever)
  • sin embargo - echter, daarentegen
  • por lo tanto - daarom
  • así que - zodat
  • osea - met andere woorden

Voltooid deelwoorden

De laatste woordsoort die we hier behandelen is het voltooid deelwoord. Deze woordsoort komt - net als in veel Nederlandse zinnen - ook in veel Spaanse zinnen voor. De manier waarop een Spaans voltooid deelwoord gevormd wordt, hangt af van de uitgang van een werkwoord. Zo wordt het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden die eindigen op ‘-ar’ gevormd door ‘-ado’ toe te voegen aan de stam. Bij regelmatige werkwoorden die op ‘-er’ of ‘-ir’ eindigen, wordt het voltooid deelwoord gevormd door ‘-ido’ aan de stam toe te voegen.

Hele werkwoordVoltooid deelwoord
seleccionar (selecteren)seleccionado (geselecteerd)
poder (kunnen)podido (gekund)
mentir (liegen)mentido (gelogen)

Naast regelmatige werkwoorden kent de Spaanse taal ook onregelmatige werkwoorden. De bovenstaande regels zijn niet van toepassing op dit soort werkwoorden, waardoor het lastig kan zijn om het voltooid deelwoord te vormen. Er zijn namelijk geen vaste regels voor het voltooid deelwoord van onregelmatige Spaanse werkwoorden. Om te voorkomen dat je hier de fout mee ingaat, moet je ze uit je hoofd leren. In de tabel hieronder lichten we een aantal voorbeelden van het voltooid deelwoord van onregelmatige Spaanse werkwoorden uit.

Hele werkwoordVoltooid deelwoord
abrir (openen)abierto (geopend)
romper (breken)roto (gebroken)
ver (zien)visto (gezien)

De Spaanse conjunctief, subjuntivo (aanvoegende wijs)

Waar we in Nederland nog maar weinig gebruik maken van de aanvoegende wijs, kun je de conjunctief in de Spaanse taal nog wel tegenkomen. Spanjaarden gebruiken de subjuntivo vooral voor onpersoonlijke uitingen en uitingen van emoties, meningen en standpunten. De conjunctief wordt altijd gebruikt in bijzinnen die beginnen met ‘que’ of ‘si’. Om de juiste vorm van de subjuntivo te bepalen, kijk je naar de tijd waarin het werkwoord in de hoofdzin staat en de tijdsverhouding van dit werkwoord ten opzichte van de conjunctief. Omdat wij je graag een handje helpen bij Spaans leren, lees je hieronder hoe je de juiste vorm van de conjunctief in de tegenwoordige tijd, voltooid tegenwoordige tijd, onvoltooid verleden tijd en voltooid verleden tijd bepaalt.

Tegenwoordige tijd

Staat het werkwoord van de hoofdzin in de tegenwoordige tijd, toekomstige tijd, voltooid tegenwoordige tijd of gebiedende wijs en verwijst het conjunctief werkwoord naar een actie die tegelijkertijd met of na de actie van het werkwoord uit de hoofdzin plaatsvindt? Dan kies je voor de tegenwoordige tijd. Om de conjunctief tegenwoordige tijd te vormen, neem je allereerst de ik-vorm (yo) van het werkwoord. Haal vervolgens de laatste ‘-o’ weg en voeg de juiste tegenovergestelde uitgang uit de onderstaande tabel toe.

werkwoorden op -arwerkwoorden op -er en -ir
yo-e-a
-es-as
él/ella-e-a
nosotros/nosotras-emos-amos
vosotros/vosotras-éis-áis
ellos/ellas-en-an

Voltooid tegenwoordige tijd

Staat het werkwoord van de hoofdzin in de tegenwoordige tijd, toekomstige tijd, voltooid tegenwoordige tijd of gebiedende wijs en verwijst het conjunctief werkwoord naar een actie die al heeft plaatsgevonden? Dan kies je voor de voltooid tegenwoordige tijd. In dat geval wordt het werkwoord ‘haber’ (hebben) gecombineerd met het voltooid deelwoord van het werkwoord uit de hoofdzin. In de onderstaande tabel laten we dit zien aan de hand van het voltooid deelwoord van ‘estudiar’ (studeren): ‘estudiado’.

conjunctief van ‘haber’‘haber’ + voltooid deelwoord
yohayayo haya estudiado
hayastú hayas estudiado
él/ellahayaél/ella haya estudiado
nosotros/nosotrashayamosnosotros/nosotras hayamos estudiado
vosotros/vosotrashayáisvosotros/vosotras hayáis estudiado
ellos/ellashayanellos/ellas hayan estudiado

Onvoltooid verleden tijd

Voor de onvoltooid verleden tijd van de conjunctief moet je het werkwoord eerst vervoegen in de derde persoon meervoud (verleden tijd). Dit levert een werkwoord op dat eindigt op de uitgang ‘-ron’. Laat deze uitgang weg en voeg de uitgang van de conjunctief in de onvoltooid verleden tijd hieraan toe. Zoals we je in de onderstaande tabel laten zien, kun je voor iedere ‘persoon’ twee uitgangen gebruiken. Beide uitgangen zijn goed, dus het maakt niet uit welke van de twee je kiest.

Optie 1Optie 2
yo-ra-se
-ras-ses
él/ella-ra-se
nosotros/nosotras-ramos-semos
vosotros/vosotras-ráis-séis
ellos/ellas-ran-sen

Voltooid verleden tijd

Staat het werkwoord van de hoofdzin in de onvoltooid verleden tijd of verleden tijd en verwijst het conjunctief werkwoord naar een actie die plaatsvond voor de actie van het werkwoord van de hoofdzin? Kies dan voor de voltooid verleden tijd van de conjunctief. Net als bij de voltooid tegenwoordige tijd wordt ook in deze tijd een vorm van het werkwoord ‘haber’ (hebben) gecombineerd met het voltooid deelwoord van het werkwoord uit de hoofdzin. Ook hier heb je - net als bij de conjunctief in de onvoltooid verleden tijd - telkens twee opties. Kijk maar eens naar de onderstaande tabel. Voor het gemak gebruiken we hier wederom het voltooid deelwoord van ‘estudiar’ (studeren): ‘estudiado’.

conjunctief van ‘haber’ in de voltooid verleden tijd (vvt)vvt van ‘haber’ + voltooid deelwoord
yohubiera/hubieseyo hubiera/hubiese estudiado
hubieras/hubiesestú hubieras/hubieses estudiado
él/ellahubiera/hubieseél/ella hubiera/hubiese estudiado
nosotros/nosotrashubiéramos/hubiésemosnosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos estudiado
vosotros/vosotrashubieráis/hubieséisvosotros/vosotras hubieráis/hubieséis estudiado
ellos/ellashubieran/hubiesenellos/ellas hubieran/hubiesen estudiado

Spaanse werkwoordsvormen

Net als in iedere andere taal kunnen werkwoorden in het Spaans ook in verschillende tijden staan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de tegenwoordige, verleden en toekomende tijd. Daarnaast kennen de Spanjaarden ook nog de voorwaardelijke wijs. Ondanks dat we de meeste van deze tijden ook in het Nederlands kennen, gaat werkwoorden vervoegen in het Spaans er toch iets anders aan toe. Door stil te staan bij de hiervoor genoemde Spaanse werkwoordsvormen, laten we je zien hoe ze in elkaar zitten. Hopelijk helpt dit jou om straks op de juiste manier zelf Spaanse werkwoorden te vervoegen.

Tegenwoordige tijd

Wanneer je iets wilt beschrijven wat nu of in de nabije toekomst gebeurt, gebruik je de tegenwoordige tijd (presente). Dit is zowel in het Nederlands als het Spaans het geval. Toch is er een belangrijk verschil. In het Nederlands kunnen namelijk verschillende manieren gebruikt worden om een actie uit te drukken in de verleden tijd, terwijl dit er in het Spaans maar eentje is. Zo kun je in het Nederlands bijvoorbeeld ‘ik eet’ en ‘ik ben aan het eten’ zeggen, maar in het Spaans gebruik je in beide gevallen ‘yo como’ (ik eet).

Eerder in deze tekst noemden we al dat nagenoeg alle Spaanse werkwoorden op ‘-ar’, ‘-er’ of ‘-ir’ eindigden. Wil je Spaanse regelmatige werkwoorden vervoegen? Dan kun je de onderstaande tabel gebruiken om te bepalen welke uitgang de stam (ik-vorm) krijgt.

werkwoorden op -arwerkwoorden op -erwerkwoorden op -ir
yo (ik)-o-o-o
tú (jij)-as-es-es
é/ella (hij/zij/het)-a-e-e
nosotros/nosotras (wij)-amos-emos-imos
vosotros/vosotras (jullie)-áis-éis-ís
ellos/ellas (hun)-an-en-en

Let op: de bovenstaande tabel kun je alleen gebruiken voor het vervoegen van Spaanse regelmatige werkwoorden. Als het om een onregelmatig werkwoord gaat, heb je hier niets aan. Voor onregelmatige werkwoorden geldt geen ‘vast’ patroon, waardoor je de vervoegingen ervan uit je hoofd moet leren.

Verleden tijd

De tegenwoordige tijd van Spaanse werkwoorden is niet bijzonder ingewikkeld, zeker niet als het op regelmatige werkwoorden aankomt. Helaas is de verleden tijd niet zo eenvoudig. Dit komt onder meer doordat men in Spanje twee verschillende varianten van de verleden tijd heeft: de pretérito indefinido (verleden tijd) en de pretérito imperfecto (onvoltooid verleden tijd). We leggen je hieronder uit hoe het vervoegen van Spaanse werkwoorden bij beide vormen in zijn werk gaat.

Pretérito indefinido (verleden tijd)

Je gebruikt de pretérito indefinido om iets te beschrijven dat ooit is gebeurd of om iets te beschrijven dat meer dan eens gebeurde, maar wel op een specifiek moment eindigde. ‘Viví en Barcelona’ (ik woonde in Barcelona) en ‘Solía acampar todos los veranos cuando era niño’ (als kind kampeerde ik iedere zomer) zijn voorbeelden van zinnen die in deze tijd staan.

Wil je een Spaans regelmatig werkwoord in de verleden tijd vervoegen, maar weet je niet welke uitgang je moet kiezen? Werp dan eens een blik op de onderstaande tabel. Hierin hebben we de werkwoorden op ‘-ar’, ‘-er’ en ‘-ir’ voor je uitgesplitst.

werkwoorden op -arwerkwoorden op -erwerkwoorden op -ir
yo (ik)
tú (jij)-aste-iste-iste
é/ella (hij/zij/het)-ió-ió
nosotros/nosotras (wij)-amos-imos-imos
vosotros/vosotras (jullie)-ásteis-isteis-isteis
ellos/ellas (hun)-aron-ieron-ieron

Pretérito imperfecto (onvoltooid verleden tijd)

Voor het beschrijven van gebruikelijke of herhaalde acties in het verleden, situaties of toestanden uit het verleden, acties die plaatsvinden in een onbepaalde tijd, tijden of leeftijden in het verleden en personen of plaatsen gebruik je de onvoltooid verleden tijd. In het Spaans staat deze tijd ook wel bekend als de pretérito imperfecto. Dit zijn een aantal voorbeelden van zinnen die in deze tijd staan:

  • Mi abuelo me mandó muchas tarjetas (mijn opa stuurde mij vele kaarten)
  • Aquí solía haber dos árboles (vroeger stonden hier twee bomen)
  • Él tenía 25 años (hij was 25 jaar)

Om regelmatige werkwoorden in de onvoltooid verleden tijd (pretérito imperfecto) te vervoegen, is het handig om te weten hoe je dit aanpakt. Daarom zie je in de onderstaande tabel welke uitgang de verschillende ‘personen’ bij werkwoorden op ‘-ar’, ‘-er’ en ‘-ir’ krijgen.

werkwoorden op -arwerkwoorden op -erwerkwoorden op -ir
yo (ik)-aba-ía-ía
tú (jij)-abas-ías-ías
é/ella (hij/zij/het)-aba-ía-ía
nosotros/nosotras (wij)-ábamos-íamos-íamos
vosotros/vosotras (jullie)-abais-íais-íais
ellos/ellas (hun)-aban-ían-ían

Toekomende tijd

Als Spanjaarden verwijzen naar iets wat nog niet gebeurd is, gebruiken ze hier de toekomende tijd (futuro) voor. Net als in het Nederlands wordt er in deze tijd een vorm van het hulpwerkwoord ‘zullen’ gebruikt. Qua vervoeging is de toekomende tijd overigens één van de makkelijkste tijden. Dit komt doordat Spaanse werkwoorden op ‘-ar’, ‘-er’ en ‘-ir’ telkens dezelfde uitgangen gebruiken voor de verschillende ‘personen’. Daarbij komt dat je niet eerst een deel van het hele werkwoord (infinitief) af hoeft te halen, want je plakt de betreffende uitgang er gewoon achter.

Benieuwd hoe dit er in de praktijk uitziet? Werp dan eens een blik op de onderstaande tabel. Hierin zie je niet alleen wat de verschillende uitgangen in de toekomende tijd zijn, maar hebben we de toekomende tijd ook toegepast op de werkwoorden ‘hablar’ (praten), ‘beber’ (drinken) en ‘pedir’ (vragen).

Uitgang in toekomende tijdwerkwoorden op -ar (hablar)werkwoorden op -er (beber)werkwoorden op -ir (pedir)
yo (ik)hablarébeberépediré
tú (jij)-áshablarásbeberáspedirás
é/ella (hij/zij/het)hablarábeberápedirá
nosotros/nosotras (wij)-emoshablaremosbeberemospediremos
vosotros/vosotras (jullie)-éishablaréisbeberéispediréis
ellos/ellas (hun)-ánhablaránbeberánpedirán

Spaanse regelmatige werkwoorden worden in de toekomende tijd op de bovenstaande manier vervoegd, maar voor onregelmatige werkwoorden gebruik je een andere aanpak. Wil je ook leren hoe je Spaanse onregelmatige werkwoorden vervoegt? Leer deze werkwoorden en de bijbehorende uitgangen dan uit je hoofd. Onregelmatige werkwoorden worden in de toekomende tijd namelijk niet volgens een ‘vast’ patroon vervoegd.

Voorwaardelijke wijs

De laatste werkwoordsvorm die we hier behandelen, is de voorwaardelijke wijs (condicional). Deze vorm heeft een aantal overeenkomsten met de toekomende tijd, maar is desondanks niet aan het heden, het verleden of de toekomst te linken. Vandaar dat we deze tijd hier apart behandelen. Spanjaarden gebruiken de voorwaardelijke wijs als zij het over voorwaardelijke of hypothetische gebeurtenissen hebben. Zo wordt deze vorm bijvoorbeeld gebruikt wanneer je in het Nederlands het woordje ‘zou’ gebruikt.

Net als de tegenwoordige tijd, verleden tijd en toekomende tijd kent de voorwaardelijke wijs ook vervoegingen. Gelukkig is het vervoegen van werkwoorden in deze vorm niet bijzonder lastig, want de regelmatige werkwoorden krijgen allemaal dezelfde uitgang. Deze plak je - net als bij de toekomende tijd - achter het hele werkwoord. De onderstaande tabel maakt duidelijk hoe je Spaanse werkwoorden in de voorwaardelijke wijs vervoegt. Voor het gemak gebruiken we weer dezelfde voorbeelden als bij de toekomende tijd: ‘hablar’, ‘beber’ en ‘pedir’.

Uitgang in toekomende tijdwerkwoorden op -ar (hablar)werkwoorden op -er (beber)werkwoorden op -ir (pedir)
yo (ik)-íahablaríabeberíapediría
tú (jij)-íashablaríasbeberíaspedirías
é/ella (hij/zij/het)-íahablaríabeberíapediría
nosotros/nosotras (wij)-íamoshablaríamosbeberíamospediríamos
vosotros/vosotras (jullie)-íaishablaríaisbeberíaispediríais
ellos/ellas (hun)-íanhablaríanbeberíanpedirían

Wil je een onregelmatig werkwoord in de voorwaardelijke wijs vervoegen? Dan gelden de regels die we hierboven omschreven niet volledig. Deze regels gelden namelijk alleen voor regelmatige werkwoorden. Bij onregelmatige werkwoorden wordt weliswaar gebruik gemaakt van dezelfde uitgangen als bij regelmatige werkwoorden, maar ze worden niet achter het infinitief geplakt. Omdat het deel van het werkwoord dat je gebruikt bij ieder onregelmatig werkwoord anders is, moet je onregelmatige werkwoorden uit je hoofd leren. Alleen dan weet je hoe je ze op de juiste manier moet vervoegen in de voorwaardelijke wijs.

Spaanse grammatica leren

Kennis van de Spaanse woordenschat en grammatica is onmisbaar om goed te kunnen communiceren met Spanjaarden. Als het op de woordenschat aankomt, is het vaak een kwestie van stampen. Je leert zo de betekenis van verschillende Spaanse woorden, waardoor je stukje bij beter steeds beter wordt in het Spaans. Toch is kennis van woorden alleen niet voldoende om je verstaanbaar te maken in deze taal. Je moet namelijk ook de Spaanse grammatica leren. Besteed je hier geen aandacht aan? Dan begrijpt een Spanjaard mogelijk niet waar je het over hebt als je met hem in gesprek gaat of hem een bericht stuurt.

De Spaanse uitspraak

Omdat ze in Spanje hetzelfde alfabet gebruiken als in Nederland, denk je misschien dat de letters ook op dezelfde manier uitgesproken worden. Dit is alleen niet het geval, want er zit verschil in de uitspraak van bepaalde letters. De ‘j’ wordt bijvoorbeeld uitgesproken als ‘g’ in het Spaans en de ‘v’ als ‘b’. Spanjaarden spreken de letter ‘h’ bovendien helemaal niet uit. Reden genoeg om de Spaanse uitspraak te kennen voordat je met een Spanjaard communiceert. Op deze manier voorkom je namelijk dat je verkeerd of helemaal niet begrepen wordt. Om je te helpen de Spaanse uitspraak onder de knie te krijgen, heeft Vertaalbureau Perfect hier een hele pagina aan gewijd. Doe er je voordeel mee.

Spaanse uitspraak →

Mannelijk en vrouwelijk

Net als in vrijwel iedere andere taal wordt er in het Spaans ook onderscheid gemaakt tussen mannelijke (masculino) en vrouwelijke (femenino) woorden. Er zijn verschillende manieren om te bepalen wat het geslacht van een woord is. Zo kan het lidwoord aangeven of een woord mannelijk of vrouwelijk is. ‘El’, ‘los’, ‘un’ en ‘unos’ zijn mannelijke lidwoorden, terwijl ‘la’, ‘las’, ‘una’ of ‘unas’ vrouwelijke lidwoorden zijn.

Er zijn ook Spaanse woorden waarbij je aan het woord zelf kunt zien of het mannelijk of vrouwelijk is. Om dit te bepalen, kijk je naar de uitgang van het zelfstandig naamwoord. De meeste Spaanse woorden die op ‘-o’ eindigen zijn mannelijk, enkele uitzonderingen daargelaten. Daarnaast zijn ‘-or’, ‘-aje’, ‘-ismo’ en ‘-m(i)ento’ voorbeelden van mannelijke uitgangen. Als een Spaans woord op ‘-a’ eindigt, gaat het over het algemeen om een vrouwelijk woord. Ook hier geldt weer dat er een aantal uitzonderingen zijn. Daarnaast zijn de meeste woorden met ‘-dad’, ‘-ción’, ‘-sión’, ‘-tud’ of ‘-ez’ als uitgang vrouwelijk.

Waar in sommige talen ook onzijdige woorden voorkomen, is dit in het Spaans niet het geval. Spaanse zelfstandige naamwoorden zijn namelijk altijd mannelijk of vrouwelijk. In deze taal wordt de onzijdige vorm weergeven door de mannelijke vorm. Worden mannelijke en vrouwelijke woorden in het meervoud samen genoemd? Dan gebruik je standaard de mannelijke vorm. Zo is ‘los padres’ bijvoorbeeld de juiste vertaling van ‘de ouders’.

Vraagwoorden

Wanneer je een Spaanse vraag ziet staan, valt het je direct op dat de schrijfwijze enigszins verschilt met de manier waarop we vragen in het Nederlands noteren. In het Spaans staat er namelijk niet alleen een vraagteken aan het einde van de zin, maar ook aan het begin. Het vraagteken aan het begin van de zin staat niet rechtop, maar op de kop (¿).

In tegenstelling tot geschreven Spaans valt het bij gesproken Spaans niet op wanneer je een omgekeerd vraagteken voor de zin plaatst. Daarom is intonatie belangrijk. Alleen dan kan iemand namelijk horen of je een vraag stelt of niet. Kijk maar eens naar ‘estás bien’ en ‘¿estás bien?’. In het eerste geval zeg je ‘het gaat’, terwijl je in het tweede geval ‘gaat het?’ zegt.

Om vragen in het Spaans te formuleren, moet je de Spaanse vraagwoorden kennen. Als je net begonnen bent met het leren van deze taal, ken je deze woorden waarschijnlijk nog niet. Daarom hebben wij de meestgebruikte Spaanse vraagwoorden hier voor je op een rijtje gezet.

Spaans vraagwoordNederlands vraagwoord
¿qué?wat?
¿quién?wie?
¿quiénes?wie? (meervoud)
¿cuál?wat? welke?
¿cuáles?wat, welke? (meervoud)
¿dónde?waar?
¿dónde?waar?
¿adónde?waarheen?
¿cómo?hoe?
¿por qué?waarom?
¿cuándo?wanneer?

Enkelvoud en meervoud

Ook in de Spaanse taal wordt onderscheid gemaakt tussen enkelvoud en meervoud. Als je de Spaanse taal wilt leren, is het van belang dat je het verschil hiertussen weet. Gelukkig is het niet bijzonder lastig, want bij het meervoud wordt er vaak ‘-s’ of ‘-es’ achter het zelfstandig naamwoord geplakt. De uitgang ‘-s’ gebruik je als het woord op een een klinker eindigt en ‘-es’ plak je achter zelfstandige naamwoorden die op een medeklinker eindigen. Let op: er gelden wel een aantal uitzonderingen op deze regel.

Wie denkt dat alleen de uitgang verandert als je een Spaans woord omzet van enkelvoud naar meervoud, heeft het mis. Het lidwoord verandert namelijk mee. Om je wat meer inzicht te geven in het enkelvoud en meervoud van Spaanse woorden, volgen hieronder een aantal voorbeelden.

EnkelvoudNederlandse betekenisMeervoudNederlandse betekenis
el librohet boeklos librosde boeken
una mujereen vrouwunas mujereseen paar vrouwen
la casahet huislas casasde huizen
el cochede autolos cochesde auto’s
un ordenadoreen computerunos ordenadoreseen paar computers

Por en para

Als je in het Spaans het woord ‘voor’ wilt gebruiken, kun je voor ‘por’ en ‘para’ kiezen. Toch is het niet zo dat je zelf kunt kiezen welke van de twee woorden je gebruikt. Alhoewel ‘por’ en ‘para’ vaak vertaald worden met ‘voor’ is dit niet altijd het geval. Kort door de bocht wordt met ‘por’ de oorzaak aangegeven en gebruikt men ‘para’ voor het doel. Als je ‘por’ gebruikt geef je in principe aan dat je ergens door- of langsheen gaat, terwijl je met ‘para’ juist zegt dat je ergens naartoe gaat. Hieronder maken we het verschil tussen ‘por’ en ‘para’ duidelijk aan de hand van een aantal voorbeelden.

Por

GebruikSpaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Reden of oorzaakLo hago por mi madreIk doe het voor mijn moeder
Bepaalde tijdsduurEstudié el francés por dos memesIk heb gedurende twee maanden Frans gestudeerd
Vage tijd of plaatsHay mucha gente por aquíEr zijn hier veel mensen
Per … en percentagesCiento por cientoHonderd procent
Als je iets ruiltQuiero cambiarlo por otroIk wil deze ruilen voor een andere
Vaste uitdrukkingenPor favorAlsjeblieft

Para

GebruikSpaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Doel aangevenEste libro es bueno para leerDit is een goed boek om te lezen
Bestemming/richting aangevenEste regalo es para mi padreDit cadeau is voor mijn vader
Tijdslimiet of deadline aangevenPara siempreVoor altijd
Werken voorMi tía trabaja para la universidadMijn tante werkt voor de universiteit

Ser, estar en hay

Net als het Nederlandse woord ‘voor’ kan ook ‘zijn’ op verschillende manieren vertaald worden in het Spaans. Hier kun je namelijk ‘ser’, ‘estar’ en ‘hay’ voor gebruiken. Ook hier geldt weer dat je niet willekeurig één van de drie woorden kiest, want er gelden regels voor. In veel gevallen kun je het volgende hulpmiddel gebruiken om te bepalen welke van de drie woorden je gebruikt:

Ser = zijn + eigenschap (langdurig of voor altijd)

GebruikSpaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Er volgt een zelfstandig naamwoordJuan es camareroJuan is ober
Aangeven van een bezit of bestemmingLas gafas son de mi maridoDeze bril is van mijn man
Afkomstig zijn uit/vanSoy de HolandaIk kom uit Nederland
Onpersoonlijke uitdrukkingenEs útil hablar españolHet is nuttig om Spaans te spreken
TijdsaanduidingenEs la unaHet is één uur

Estar = zijn + toestand (tijdelijk of op een bepaald moment)

GebruikSpaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Zich bevindenLos señores están en el barDe heren zijn in de bar
Vragen/zeggen hoe iemand het maaktEstoy muy bienHet gaat heel goed met mij

Hay = wanneer het onderwerp onbepaald is

GebruikSpaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Onderwerp is onbepaaldHay un hombre en el bancoEr is een man in de bank

Tener que, hay que en deber

Bij Spaans leren lopen veel Nederlanders aan tegen problemen met de woorden ‘tener que’, ‘hay que’ en ‘deber’. Je kunt ze stuk voor stuk vertalen als ‘moeten’, maar toch verschilt de betekenis ervan enigszins. Hieronder geven we meer tekst en uitleg bij iedere variant en laten we een aantal voorbeelden zien.

Tener que

Je kiest voor deze variant als iets verplicht moet. Ook bij een verplichting van buitenaf of als je iets opgelegd krijgt, gebruik je ‘tener que’.

Spaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Tienes que pagar 1000 eurosJe moet 1000 euro betalen
Manuel tiene que estar en casa a la unaManuel moet om één uur thuis zijn

Hay que

Spanjaarden gebruiken ‘hay que’ om aan te geven dat iets nodig is of moet. Je ziet het vooral terug in zeer algemene zinnen.

Spaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Hay que tener pacienciaMen moet geduld hebben
Hay que comer para vivirJe moet eten om te leven

Deber

‘Deber’ wordt vooral gebruikt wanneer iets moet in verschuldigde zin of het een redelijke verplichting is.

Spaanse voorbeeldzinNederlandse betekenis
Debemos respetar las leyesWij moeten de wetten naleven
Usted debe visitar a su amigo en el hospitalU moet uw vriend in het ziekenhuis bezoeken

Ontkenningen

Wie de Spaanse taal onder de knie wil krijgen, moet ook weten hoe ontkenningen gebruikt worden. In veel gevallen wordt het woordje ‘no’ gebruikt om een ontkenning aan te geven, maar er zijn meer mogelijkheden. In de onderstaande tabel hebben wij alle Spaanse ontkenningswoorden voor je uitgelicht, inclusief de Nederlandse betekenis ervan.

Spaanse ontkenningNederlandse betekenis
noniet, geen, nee
nadieniemand
nadaniets
nuncanooit
ningúngeen enkele
ningunogeen enkele (mannelijk)
ningunageen enkele (vrouwelijk)
tampocoook niet
ni … ninoch

Belangrijk om te weten is dat de Spaanse taal onderscheid maakt tussen enkele en dubbele ontkenningen. Bij een enkele ontkenning plaats je simpelweg het woordje ‘no’ voor het vervoegde werkwoord. In een samengestelde zin komt de ontkenning voor het hulpwerkwoord. ‘No’ staat bovendien altijd voor het voornaamwoord. Als er sprake is van een dubbele ontkenning, staat er - naast het woordje ‘no’ - nog een ontkennende uitdrukking in de zin. ‘No veo nada’ (ik zie niets) is een voorbeeld van zo’n dubbele ontkenning. ‘No’ en ‘nada’ zijn namelijk allebei ontkenningswoorden.

© Copyright 2024 - Vertaalbureau Perfect B.V.